Fragment uit ‘De Militair’

Onderstaand fragment komt uit ‘De Militair’

De Delta was op voetpatrouille, deze keer met een gerichte missie. OP Echo had vanmorgen aan de OPS-room een schotenwisseling gemeld, westelijk van hun positie, gevolgd door geschreeuw en een aantal losse schoten. De Delta, die QRF-dienst had, was er op uit gestuurd om poolshoogte te nemen. Ze waren eerst naar de OP gereden om met de bemanning ervan de bijzonderheden te bespreken en de locatie te bepalen waar ze moesten gaan zoeken. Daarna waren ze op weg gegaan.
Toen ze de plek naderden waar volgens de commandant van OP Echo de schietpartij plaats moest hebben gevonden gaf sergeant Boogaards Jack van Voorne opdracht te stoppen en de laadklep te laten zakken. Ze bevonden zich nu op de westelijke zijde van een heuvel zo’n 700 meter westelijk van de OP, waarvan in de verte de radiomast nog net achter de heuveltop zichtbaar was. Een smal paadje liep naar de bosrand, zo’n vijftig meter verwijderd van het voertuig.
De Delta steeg uit en nam zonder iets te zeggen de patrouilleformatie aan. Jack haalde de laadklep weer op, draaide de YPR dusdanig dat de Delta zo nodig weer snel zou kunnen instijgen en zette de motor af. Erik Landman zat waakzaam in de toren achter zijn mitrailleur.
Boogaards wees Bouke het pad dat hij moest volgen en zette de groep in beweging. In een langzame maar zekere pas leidde Bouke de Delta de heuvel af, het bos in.

Na zo’n driehonderd meter te hebben afgelegd bereikte de groep een grote open plek. In eerste instantie leek er niets bijzonders zichtbaar te zijn, maar het viel iedereen op dat het gonsde van de vliegen. Toen ze de open plek opliepen duidde Boogaards met een handsignaal dat de groep een wigformatie moest aannemen. Dagelet en Smeets positioneerden zich met de MAG direct rechts van Bouke, Boogaards en Beekman links. De rest nam als vanzelf hun plek links en rechts van hen in. Pien bleef in het midden van de wig, de hand aan haar verbandtas.
Even later schoot Bouke’s hand omhoog. De groep bleef direct staan. Boogaards liep naar voren, in de richting waar Bouke naartoe wees.
Toen zag hij het, en hij liet een luide vloek horen.
“Godverdomme!”
De rest van de groep trok bij, en allen staarden perplex naar wat Boogaards had ontdekt.

Voor hen lagen, netjes op een rij, negen lijken met het gezicht naar beneden. Slechts drie van hen, de mannen, hadden legerkleren aan, de anderen waren vrouwen. Allen hadden ze een bloederig gat in hun achterhoofd.
Pien rende direct naar voren, maar werd door Boogaards tegengehouden.
“Ze zijn dood, Pien. Je kunt niks doen.”
Geschokt staarden de leden van de Delta naar de geëxecuteerde lichamen. Bouke liep langzaam langs de rij. Er biggelde een traan over zijn wang. Opeens kon hij het niet meer aanzien, en draaide met een ruk zijn hoofd weg, maar wat hij toen zag deed hem krijtwit wegtrekken.
“JEZUS!!!”
De rest schrok van zijn uitroep. Pien rende naar hem toe, en zag wat hem zo had doen vloeken. In het gras lag een klein lichaampje. Een meisje van niet ouder dan een jaar of zes. Ze droeg alleen ondergoed, haar kleding was van haar lijf gescheurd. Uit haar achterhoofd stak een grote bijl.
Bouke wankelde achteruit, viel op zijn knieën en gaf over. Pien, die naar Bouke was gerend, barstte bij de aanblik van het kinderlijkje in tranen uit, haar hand over haar mond. Jules vloog op haar toe en leidde haar weg, ondertussen perplex naar het kinderlijkje starend.

Het gevloek was niet van de lucht. De leden van de Delta waren hels.
“DE VUILE KLOOTZAKKEN!”
Mark laadde met een ruk zijn MAG door en begon richting de bosrand te lopen, zijn wapen in de aanslag.
“DAGELET! Staan blijven, verdomme!”
Boogaards liep op hem toe en greep hem in de kraag.
“Wat had je willen doen, man! Die zijn al lang gevlogen!”
“Wedden van niet?” brulde Mark, rood van woede. “Die zitten gewoon vanuit het bos naar ons te gluren!”
“Als dat zo is, dan is dat reden te meer om niet als een kip zonder kop het bos in te rennen. Jij en Smeets richten daar bij die boomstronk een MAG-positie in en houden het pad die kant op onder dekking. Looppas!!!”
Zonder op antwoord te wachten draaide hij zich om naar de anderen.
“Zandstra, Arends! Zelfde verhaal, maar dan daar bij die zandbult. Check je vuurzones! Pien, kijk even bij Andringa. Beekman, bij mij! We moeten dit melden!”
Door het doortastende optreden van de sergeant kwam iedereen weer enigszins tot zichzelf. Door zijn gerichte opdrachten kreeg iedereen weer de focus op hun taak. Alleen Bouke was zichtbaar ontdaan en niet in staat te bewegen. Pien liep naar hem toe. Ze besefte waarom hij zo van slag was – Bouke’s dochter was ongeveer even oud als het arme kind dat hier zo bruut was vermoord. Ze ging naast hem zitten, legde haar arm om zijn schouder en begon zachtjes tegen hem te praten.
Zodra Boogaards via de radio zijn rapport aan de OPS-room had doorgegeven kwam hij bij hen zitten. Hij hurkte naast Bouke en keek Pien even aan. Die knikte en nam wat afstand. Boogaards legde zijn hand op Bouke’s schouder en keek hem aan.
“Gaat het, kerel?”
De woorden van de sergeant leken Bouke uit zijn roes te halen. Hij keek op.
“Ja… ja, ik geloof het wel.”
Toen deed Boogaards hetzelfde als hij een paar weken geleden bij Jules had gedaan: hij legde zijn hand in Bouke’s nek, drukte zijn voorhoofd op dat van de Fries en keek hem even doordringend aan.
“Als we terug op de compound zijn babbelen we hier even over door, oké? Maar nu heb ik je nodig.”
Bouke keek de sergeant aan, maar zei niets. Boogaards zag de pijn in Bouke’s ogen.
“Buddies all the way, maatje.”
Met die woorden kwam er weer licht in Bouke’s ogen. Hij was nog steeds lijkbleek, maar er verscheen een glimlach om zijn lippen.
“Buddies all the way”, antwoordde hij, en vervolgens stonden ze beiden op.
“Oké, we kunnen weer”, zei Bouke.
Boogaards’ blik veranderde weer in die rustige, zakelijke uitdrukking die hij altijd had.
“Mooi. Neem Arends’ positie over en stuur hem naar mij.”
Even later kwam Jules in lichte looppas naar Boogaards toe.
“Jules, ik wil dat jij met Pien terugloopt naar de YPR. De S2 is onderweg, samen met een PRGWT. Zodra ze daar zijn begeleiden jullie hen deze kant op.”
“Komt in orde, sergeant.”
De rest van de dag was er op de open plek een drukte van belang. De S2 had behalve een YPR gewondentransporter ook een arts, de aalmoezenier, diverse leden van de bataljonsstaf en een infanteriepeloton meegenomen, waarvan één groep de locatiebeveiliging van de Delta overnam en de rest de omgeving begon uit te kammen op zoek naar eventuele andere slachtoffers. De stafleden maakten vanuit diverse hoeken foto’s van de lichamen en alles waarvan zij vonden dat het bij zou dragen aan de analyse van de situatie. De arts en de hospikken konden weinig meer doen dan de lichamen in lijkzakken doen, waarbij vooral het kleine meisje met veel eerbied werd behandeld. Vervolgens werden de lichamen afgevoerd naar een viertonner die bij de C15 stond.

De aalmoezenier was een welkome aanwezigheid. De S2 had de situatie goed ingeschat door het infanteriepeloton mee te nemen en de Delta-groep af te lossen, zodat de aalmoezenier met hen kon praten. Vooral Bouke en Pien maakten daar dankbaar gebruik van.
Jules bleef een beetje achteraf staan. Hij had geen zin om met andere mensen dan zijn eigen groep te praten. Maar de aal, zoals de geestelijke in de soldatenmond werd genoemd, kwam op een gegeven moment toch zijn kant op.
De aalmoezenier leek Jules’ terughoudendheid op te merken, waarschijnlijk met zijn reactie op het nieuws van het overlijden van zijn ouders in het achterhoofd. Daarom zei hij in eerste instantie niets, maar ging naast Jules staan en keek met hem naar hoe hun collega’s druk in de weer waren op de open plek.
“Wat een gedonder, hè?” zei de aal na een tijdje.
“Ja, dat kun je wel zeggen.”
“Hoe gaat het met jou?”
“Best.”
De aal draaide zich naar Jules toe.
“Je hebt het de afgelopen tijd aardig voor je kiezen gehad”, zei hij.
“Ik ben niet de enige”, antwoordde Jules.
“Nee, dat klopt. We hebben allemaal inmiddels wel het een en ander meegemaakt.”
Jules gaf geen antwoord, en keek naar de S2, die druk heen en weer stampte en de fotografen aanwijzingen gaf welke plaatjes ze moesten schieten. Het kwam op Jules heel morbide over dat er foto’s van de doden werden genomen. Hij snapte het doel ervan, maar dat verminderde zijn gevoelens niet.
“Mijn vrouw is ziek”, zei de aal na een korte stilte. Jules keek verbaasd opzij.
“Bent u dan getrouwd? Ik dacht dat katholieke geestelijken celibatair moesten zijn.”
“Dat geldt alleen voor gewijde geestelijken. Pastoors, monniken, bisschoppen en zo. Wij aalmoezeniers vallen niet onder die categorie, dus wij mogen nog wel eens wat.” Hij knipoogde.
“Wat is er aan de hand met uw vrouw?”
De aal zuchtte.
“Kanker. Ze kreeg vorige week het hoge woord te horen.”
Jules was oprecht bezorgd.
“Jezus… ehhh, jeetje! Dat zal voor u ook schrikken zijn geweest. Gaat u nu naar huis?”
“Nee, helaas. Net als jij zit ik min of meer vast in de enclave. Ik mag er niet uit.”
“Dat slaat toch nergens op! Ze zouden u gewoon moeten laten gaan!” brieste Jules.
“Ja, maar wat is en wat zou moeten, dat zijn helaas twee heel verschillende dingen. Daarbij, ik wil helemaal niet weg.”
Jules keek de aal verbaasd aan, maar die glimlachte.
“Mijn vrouw gaat echt niet gelijk dood. Ze zijn er redelijk vroeg bij. Ze gaat een hele zware tijd tegemoet, met alle behandelingen die haar in het verschiet liggen. Het liefst zou ik natuurlijk bij haar zijn. Maar ze heeft onze familie om haar te steunen, en over een maand zijn wij thuis. Dan kan ik er voor haar zijn. Ik ben nu bij de mensen bij wie ik wil zijn. We hebben een missie, en ik voel me daar onderdeel van. Dat begrijpt zij. We hebben hier nog heel wat werk te doen. Ik zou het ronduit klote vinden als ik jullie voor het einde van de missie moest verlaten.”
Jules keek de aal aan, verbaasd dat een geestelijke het woord ‘klote’ in de mond nam. De aal had het in de gaten en schoot in de lach.
“Hee, ik ben ook maar een mens!”
Toen lachten ze beiden.
Jules keek met een nieuwe blik naar de aalmoezenier. Hij had nooit iets met het geloof gehad, en had de aalmoezenier altijd gezien als ‘meneer pastoor die zou komen preken’. Maar nu stond de man hem gewoon te vertellen over zijn vrouw, over de missie en zijn gevoelens daarbij.
“Net als jij blijf ik nu het liefst onder de mensen die begrijpen wat we hier meemaken”, zei de aal. Hij wees naar de bedrijvigheid. “Wij maken dit samen mee, wij snappen elkaar, we begrijpen hoe we ons voelen, ook al snappen we misschien niet waarom dit alles gebeurt.”
Hij bleef even stil, en samen staarden ze naar het drama dat zich hier had afgespeeld. Jules zag dat de ogen van de aalmoezenier vochtig werden.
“Maar hoe ga ik dit in hemelsnaam aan mijn vrouw uitleggen?”
Daar had Jules geen antwoord op.